ESSAY
Richting een minder geïndividualiseerd 'samen'
Eelco van Wijk over de keerzijden van gedragsbenaderingen rondom klimaatvraagstukken
“Dus de maatregelen waren goed, maar ons gedrag niet?”, vroeg een journaliste tijdens de coronapersconferentie van 13 oktober aan premier Rutte. Veel verder dan ‘we hebben het samen niet goed genoeg gedaan’, kwam hij niet. Duidelijk was in ieder geval wel dat de hoop die het kabinet had dat burgers op basis van ‘adviezen’ in plaats van strengere maatregelen hun gedrag meer coronaproof zouden maken, ijdel bleek. Noodzakelijk geachte inperkingen van de vrijheid en het vooruitzicht van economisch lijden bleken te pijnlijk om onszelf op te kunnen leggen. ‘Samen’ kwamen we er kennelijk niet uit om ons gedrag aan te passen en de onvermijdelijke pijn te accepteren. Strengere maatregelen vanuit een overheid bleken de enige mogelijke volgende stap.
Los van het feit óf het virus zich wel laat bedwingen door welke maatregel of interventie dan ook, illustreert de coronacrisis in mijn optiek de grenzen en keerzijden van de tegenwoordig zo populaire gedagsbenaderingen, ook wel behavioural approaches genaamd, en hoe deze verbonden zijn met een fundamenteel geloof in de onmacht van overheidsingrijpen. Het is tijd voor een relativering van beide. Laten we rondom de klimaat- en duurzaamheidsproblematiek daarvan leren.
Van onwenselijkheid naar onmacht
Waar komt die nadruk op het begrippenkoppel ‘samen’ en gedragsveranderingen vandaan? De basis daarvoor is gelegd in de jaren ‘70 en ‘80. Als reactie op het totalitaire gezicht en de desastreuze gevolgen van communistische heilstaten en het ‘falen’ van de verzorgingsstaat, werd eerst ‘de markt’ als oplossing voorgedragen. Overheden waren inefficiënt, marktpartijen zouden op tal van terreinen beter in staat zijn om publieke goederen en dienstverlening te produceren. Sterke overheidssturing was onwenselijk, want kwalitatief onderschikt aan de flexibiliteit en efficiëntie van marktmechanismen. Nadat ook deze omwenteling geen zaligmakende oplossingen bracht, maar eerder nieuwe problemen veroorzaakte, staat al een aantal decennia het geloof in het individu en de burger centraal. Opmerkelijk is dat het hier niet alleen de onwenselijkheid van overheidsingrijpen wordt benadrukt, maar in toenemende mate ook de onmacht. De scholen werden in maart dit jaar niet gesloten omdat de overheid of het OMT dat wilde, maar omdat wij, de burgers dat noodzakelijk vonden. En ook de traagheid van het invoeren van strengere maatregelen is te lezen als een wederzijdse erkenning van onmacht van ingrijpend en expliciet overheidshandelen. Rutte en consorten geloven zelf ook niet dat zij de legitimiteit hebben om hard in te grijpen, en dus zijn het de kleine stapjes, en de voorzichtige treden die worden verkozen boven expliciet ingrijpen. Overheid en burgers delen in die zin hetzelfde beeld, een overheid is onmachtig.
Van onmacht naar gedragsbenaderingen
Met het geloof in het individu en de burger, dat sterk en overduidelijk overheidsingrijpen in de ban heeft gedaan, is echter de wens tot sturing niet zozeer verdwenen maar van karakter veranderd. Zo brengt onder andere de bestuurskundige en filosoof Robert van Putten de nog steeds bestaande wens tot maakbaarheid nadrukkelijk in verband met de opkomst van allerhande indirectere manieren van sturing. ‘De overheid is niet zozeer de eerste producent van dingen’, schrijft hij, ‘maar de producent van producenten’, en zet daarvoor subtiele en precieze interventies in die er op gericht zijn om burgers toch vooral zelf het heft in eigen handen te nemen. En hier komen de gedragsbenaderingen boven drijven als de ultieme manier om, zoals de filosoof Michel Foucault zou zeggen ‘the conduct of conduct’ vorm te geven. Het sturen ‘door’ en via vrijheid. Deze gedragsbenaderingen vertegenwoordigen het idee dat grote maatschappelijke problemen zijn op te lossen door op een ‘slimme’ en indirecte manier het gedrag van mensen in de goede richting te sturen of te ‘nudgen’ en winnen op tal van terreinen aan populariteit. In het veiligheidsdomein, de sociale zekerheid, in de wereld van toezichthouders en ook als het gaat om duurzaamheids- en klimaatvraagstukken. Die worden in het licht van erkende onmacht en onwenselijkheid van overheidsingrijpen daarmee als het ware ‘omgedacht’ van technologische, maatschappelijke of politieke problemen, naar psychologische problemen; als problemen van een burger die zich maar niet klimaatneutraal wil en kan gedragen.
Het basisidee van de gedragsbenadering
De basis van zo’n (sociaal) psychologische benadering van het klimaatprobleem zit hem in wat als cognitieve dissonantie wordt uitgelegd. Deze kent grofweg twee varianten. De eerste is dat we lijden aan permanent tegenstrijdige ideeën. We hanteren tegelijkertijd zowel klimaatvriendelijke als klimaat-onvriendelijke gedachten en opvattingen, en komen er niet uit welke nu de overhand mogen krijgen. Het idee is dan om de klimaatpositieve opvattingen te versterken zodat we onze tegelijkertijd bestaande klimaatonvriendelijke ideeën in onze eigen hoofden kunnen verslaan. Door bijvoorbeeld het inzetten van informatiecampagnes om klimaatpositieve gedachten te stimuleren, zouden we vervolgens tot een positievere klimaatbalans in ons hoofd kunnen komen, en de tegenstrijdigheid te lijf kunnen gaan. Echter, met een positieve klimaatbalans in onze gedachten zijn we er nog niet.
De tweede variant signaleert namelijk een ‘gat’ tussen onze opvattingen en het daadwerkelijke gedrag dat we vertonen. Dus ook al hebben de klimaat neutrale gedachten in onze hoofden de overhand gekregen, dan nog blijken we vaak niet in staat om deze om te zetten in klimaatneutraal gedrag. Een veelheid aan psychologische verklaringen voor deze denk-versus-handelingsfouten (biases) worden vervolgens ter verklaring opgevoerd. Na een korte zoektocht op google bleek ik zowel onderhevig te zijn aan een confirmation bias, een optimism bias, als niet te kunnen ontkomen aan response efficiency, rebound effects en ga zo maar door. Ik blijk op klimaatgebied kortom, echt totaal niet te sporen.
Gelukkig is voor deze veelheid aan psychologische problemen, ook een veelheid aan oplossingen. Zo kan je tegenwoordig bij een gespecialiseerde klimaatpsycholoog op de praatsofa plaatsnemen, of in groepsgesprekken met andere klimaatpsychologisch getroebleerde lotgenoten werken aan het in lijn brengen van gedachten en handelingen. Los van deze direct op het brein gerichte ingrepen, zijn met name de meer subtielere manieren om gedrag te sturen populair. Door kleine ingrepen in onze omgeving (de sukadelapjes op het onderste winkelschap, de vegetarische stooflap op ooghoogte) passeren we als het ware onze innerlijke gedachtenstrijd en maken we ‘per ongeluk’ steeds de klimaatjuiste keuzes.
Ongetwijfeld leveren deze ingrepen een potentiële bijdrage aan verduurzaming en co2 reductie, en het argument dat dit soort interventies slechts paar druppels op immens omvangrijke en gloeiendhete plaat zijn, lijkt mij ook te makkelijk. Dat geldt wat betreft de enorme omvang van het klimaatprobleem voor zo goed als iedere voorgestelde oplossing. Mijn reserveringen ten aanzien van dergelijke benaderingen zitten vooral in de impliciete individualisering van het klimaatprobleem die gedragsbenaderingen propageren. Want is het klimaatprobleem wel te reduceren tot mijn individuele gedrag? En wat zijn de consequenties van zo’n manier van denken?
Verminderd zicht op de overkoepelende problematiek
Een eerste mogelijk gevolg van de nadruk op de gedragsbenaderingen is dat deze een verenging van het zicht op de overkoepelende problematiek stimuleert. Jaap Tielbeke schreef recent in de Groene Amsterdammer over ‘De mythe van de groene consument’.
Zijn stelling is dat als gevolg van de individualiserende gedragsbenaderingen het klimaatprobleem wordt gereduceerd tot een consumentenprobleem, en dat met die reductie van het vraagstuk de structurele oorzaken van de klimaatcrisis buiten beeld blijven. Kijk bijvoorbeeld naar het vraagstuk rondom vliegen. Er wordt in toenemende mate een beroep gedaan op consumenten om minder te vliegen en alternatieve vormen van vervoer te gebruiken. We zouden de lage prijs en de snelheid van reizen moeten kunnen weerstaan, om te kiezen voor duurdere en tragere vormen van vervoer. De oplossing is simpel, wij moeten zelf de moeilijke keuze maken, het probleem is ons gedrag. Dat de prijs zo laag is vanwege het uitblijven van een belasting op kerosine, blijft daardoor buiten beschouwing, net als het stimuleren van nog meer vliegbewegingen door het aanleggen van een nieuwe luchthaven in Lelystad.
''Mijn reserveringen ten aanzien van dergelijke benaderingen zitten vooral in de impliciete individualisering van het klimaatprobleem die gedragsbenaderingen propageren.''
Individualisering van schuld leidt tot polarisatie
Met de opkomst van de individualiserende strategieën als de gedragsbenaderingen verschuift niet alleen het handelingspotentieel van de overheid naar burgers, maar ook de verantwoordelijkheid. En met die verantwoordelijkheid verplaatst zich automatisch ook de schuld voor mogelijk falen. Ook hier is de coronacrisis weer een ‘prachtig’ voorbeeld van. Rutte’s antwoord op de ‘wie heeft de schuld vraag’ waar ik mee opende werd niet voor niets met ‘samen’ beantwoord, om vervolgens ook te worden ingekleurd met een nadruk op die individuen en groepen die zich niet aan de adviezen zouden houden. De nadruk op samen lijkt inclusief en ons te wijzen op collectieve verantwoordelijkheid, maar de onderliggende toon van individualisering wijst ons toch vooral op het falen van ‘de ander’, onze buurman, onze stadgenoot onze eigen familie. De nadruk op samen stimuleert zo het wijzen van de vinger naar medeburgers, wat dit veronderstelde ‘samen’ juist ondergraaft, met polarisering als onvermijdelijk gevolg.
Individualisering als motor van sociale ongelijkheid
Tot slot dreigt een dergelijke benadering sociale ongelijkheid verder te bevorderen. Als de verantwoordelijkheid en schuld verschuift naar het individu, wordt dat individu ook in toenemende verantwoordelijk om zich aan te passen. Maar dat is niet voor iedereen even makkelijk. Een goed gevulde portemonnee maakt het een stuk makkelijker om een oude diesel te verruilen voor een Tesla, om biologisch vlees in plaats van kiloknallers te kopen en een waterpomp aan te schaffen of het huis te isoleren. Goedbedoelde initiatieven om bewoners in kwetsbare buurten te stimuleren om duurzamer te zijn, dragen het risico in zich dat weliswaar het schuldgevoel bij deze mensen vergroot wordt, maar het handelingspotentieel niet verruimd. Om sociale ongelijkheid als gevolg van klimaatproblematiek te lijf te gaan, volstaat een individualiserende strategie niet, maar zijn collectieve oplossingen noodzakelijk.
Naar een minder geïndividualiseerd ‘samen’
De coronacrisis maakt duidelijk dat de liberale droom van de gedragsbenadering niet toereikend is voor grote maatschappelijke collectieve problemen. Collectieve oplossingen, zeker als ze net als de maatregelen coronacrisis pijnlijk zijn, kunnen waarschijnlijk alleen door overheidsingrijpen tot stand komen. Daarbij zijn technologische perspectieven nodig, moeten we zeker niet onze eigen verantwoordelijkheden en gedrag weg proberen te redeneren, en kunnen dus ook gedragsbenaderingen hun rol vinden. Maar alleen binnen een breder kader van politieke en collectieve strategieën. Dat vraag om een minder fatalistische houding rondom overheidshandelen en een herdefiniëring van het veronderstelde ‘samen’ zonder de individualisering van het handelen.
Wat kan dat betekenen voor een stedelijke klimaatstrategie? Een perspectief dat hoopvol lijkt, legt niet zozeer de verantwoordelijkheid van het handelen bij burgers, of grijpt terug op een centralistische strategie die top-down impopulaire maatregelen over haar burgers uitstort, maar poogt de besluitvorming rondom hoe de pijn verdeeld moet worden democratischer te beleggen. De Correspondent wijdde onlangs een artikel aan het succes dat geboekt wordt met burgerraden. Groepen burgers die brede afspiegeling vormen van de bevolking die gezamenlijk en goed begeleid worden betrokken in politieke besluitvorming. De resultaten van die burgerraden laten zien dat ook bij complexe vraagstukken (kernafval en abortuswetgeving worden onder andere genoemd) deze raden goed in staat blijken om weloverwogen beslissingen te nemen.
Met een dergelijk construct worden we niet individueel verantwoordelijk gemaakt voor het oplossen van het klimaatprobleem, maar worden we collectief betrokken bij het uitzetten van de richting en het eerlijker verdelen van de onvermijdelijke pijn. Dat maakt stevige maatregelen mogelijk die wél breed gedragen worden, en de onwenselijkheid en onmacht van overheidsingrijpen beteugelen. Ze vormen daarnaast een passend alternatief voor het holle ‘samen’ idee, waarin we toch vooral samen individueel verantwoordelijk worden gemaakt.